Actualisatie indicatoren groenaanbod Vlaamse steden en gemeenten

De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) heeft de indicatoren die het groenaanbod voor alle Vlaamse steden en gemeenten in kaart brengen, geactualiseerd.

Bijna een derde van de oppervlakte van het Vlaamse Gewest kan als woongroen worden beschouwd. Dit is elke vorm van groen, ongeacht de omvang. Doordat hiervoor ook kleine oppervlakten zoals tuinen en plantsoenen in aanmerking komen, is het resultaat dat nagenoeg alle inwoners van Vlaanderen toegang hebben tot woongroen.


Alle andere vormen van groen vallen onder het openbaar domein. Buurtgroen is groen met een minimumoppervlakte van 0,2ha. In het merendeel van de Vlaamse gemeenten heeft minstens 80 % van de inwoners toegang tot buurtgroen binnen een straal van 400 meter. Van alle Vlamingen heeft 95% hiertoe toegang.

De toegang tot wijkgroen is beperkter. Het gaat hier om groen met een oppervlakte van minstens 10ha. In minder dan de helft van de Vlaamse gemeenten woont minstens 80% van de inwoners binnen een straal van 800 meter van wijkgroen. Over heel Vlaanderen heeft maar twee derde van de inwoners toegang tot wijkgroen.

Dit aandeel ligt hoger voor stadsdeelgroen (>30ha): drie kwart van de Vlamingen woont binnen een straal van 1600 meter van stadsdeelgroen. Er is wel een grote variatie tussen de gemeenten onderling. Percentages gaan van 0% tot 100%.

Hetzelfde geldt voor toegang tot stadsgroen (>60ha) en stadsbos (>200 ha). Hoewel deze vormen van groen minder dan een vijfde van de oppervlakte van het Vlaamse Gewest uitmaken, heeft wel meer dan 80% van de inwoners hiertoe toegang (op respectievelijk maximaal 3200 en 5000 meter).

De variatie tussen de gemeenten komt ook tot uiting wanneer we een onderscheid maken tussen de 13 centrumsteden en de overige gemeenten. In de centrumsteden wordt een kleiner deel van de oppervlakte ingenomen door de verschillende vormen van groen dan in de rest van Vlaanderen. Enkel woongroen beslaat een groter deel van de oppervlakte in de steden. Bovendien heeft een kleiner aandeel van de inwoners van de centrumsteden toegang tot groen in vergelijking met de andere gemeenten. Enkel tot stadsgroen hebben meer inwoners toegang in de centrumsteden.

Veranderingen tegenover 2013

De nieuwe data voor 2016 vertonen voor een aantal gemeenten relatief grote veranderingen ten opzichte van de eerdere data voor 2013. Deze veranderingen kunnen verschillende oorzaken hebben. De meest voorkomende oorzaken van verschillen in de tijd zijn:

1.   Wijzigingen in het landgebruik in de periode 2013-2016 (bijv. omzetting van natuur naar landbouwpercelen, residentiële ontwikkelingen in gebieden die voordien groen waren, ontwikkeling van nieuwe parken).

2.   Kleinere wijzigingen in landgebruik die ervoor zorgen dat een groencluster niet meer toegankelijk is via de openbare weg. Hierdoor komt deze cluster niet meer in aanmerking als ‘toegankelijk groen’.

3.   Kleinere wijzigingen in landgebruik die ervoor zorgen dat een cluster net niet meer voldoet aan de drempelwaarde van oppervlakte (bijv. een groencluster die krimpt in oppervlakte van 10,1ha naar 9,8ha komt niet meer in aanmerking als wijkgroen).

4.   Kleine wijzigingen in landgebruik die ervoor zorgen dat een voldoende grote groencluster wordt opgesplitst in twee of meerdere kleinere groenclusters die elk afzonderlijk niet meer voldoen aan de drempelwaarde van oppervlakte (bijv. een groencluster van 10ha wordt gesplitst in twee clusters van 5ha).

Meer weten?

Ontdek alle cijfers in de online applicatie van de gemeente- en stadsmonitor. In de metadatafiches van de indicatoren ‘Groen in de buurt’ en ‘Groen in de stad/de gemeente’ vind je hierover meer informatie. Je kan hier ook doorklikken naar een technische fiche, waarin de gebruikte methode nog verder toegelicht wordt.

Stedenbeleid Vlaanderen